Translate this site

woensdag 24 oktober 2012

Storm kreeg vat op zeedijk Koehool


In 1954, vlak voor de kerstdagen was het raak. Een hevige storm bulderde langs de kust en daarom was er dijkbewaking ingezet. De Leeuwarder Courant bericht op 24 december daarover een verhaal dat het gevoel geeft dat je er bij was. Dergelijke verslaggeving komt niet meer voor in de kranten als nieuwsbericht, maar meer als een artikel voor in een bijlage van de krant.

Aanvoer van zandzakken
‘Het lijkt best’,  riep volmacht S. Van der Woude gisteravond tegen een uur of acht door de bulderende storm, toen hij probeerde het weggetje van de dijk naar de boerderij van Roeda af te lopen. Probeerde, want de wind, die zo voor de aardigheid ook nog wat hagel en sneeuw met zich meenam, slingerde elk levend wezen, dat zich buiten de luwte van een huis, een dijk, een hek of wat dan ook waagde, waar ze het wilde hebben. Enfin, ondanks dat leek alles best. Het water was nog niet hoger gekomen dan ruim drie meter tachtig - lager dus als eergisternacht – en de dijk hield zich uitstekend. Neen, zorgen leverde dit stukje kal vlakte op de grens tussen Ferwerderadeel en Het Bildt niet op. Tenminste, niet voor de mensen, want op de weg naar het volgende station - een weg vol dreigend gapende kuilen en wilde slingeringen – vertelde de heer D. Schaaf over het lot van enkele honderden schapen, die tussen de bruisende golven in een put (een door dijken omgeven stukje grond in het buitendijkse land) de nacht moesten doorbrengen. Wie op een rit langs de kust de groen-oplichtende ogen van schapen heeft gezien, kan niet anders dan medelijden krijgen met de dieren, die vrijwel apathisch de storm en het water over zich laten heen slaan.

Achter Nieuwe Bildtdijk verschenen in het door het overslaande water versluierde licht van de koplampen een man of vijftien tot twintig. Ze stonden diep in de kregen van hun oliekleding weggedoken, de elementen trotserend naar de golven te kijken. Er zat sfeer in het hele schouwspel, maar voor sfeer koopt men niet veel als de nood aan de man komt. Gelukkig kwam de nood niet aan de man. Het water had, doordat de vloed ongeveer een uur vroeger arriveerde dan men had verwacht, z’n hoogste stand al bereikt. Ook hier gaf de peilschaal een lagere stand aan, dan in de voorgaande stormnacht. Er was niets gebeurd. Men sprak al over moeder de vrouw en de warme kachel. 

Uitladen van de zandzakken
Op Zwarte Haan zou de toestand echter kritieker zijn. Daar is geen voorland, zodat het geweld van de zee ongebroken op de kust kan beuken. Zwarte Haan was echter een toonbeeld van genoeglijkheid. Het cafeetje tenminste. Rond de stamtafel zaten mensen in zeebonkenkostuums rustig achter een glaasje dit of dat en de stemming helde er – enkele tientallen meters achter de dijk – de vrolijke over. Hoe het ook zij, het was een bewezen feit, dat ook Zwarte Haan de storm keurig had doorstaan, al ‘snitte’ het schuimende water nog over de drassige kruin van de dijk en moesten nieuwsgierigen, wier auto’s het parkeerterreintje voor de herberg constant bezet hielden, bij iedere roller een stap terug doen. 
 
Bij Koehool was dan eindelijk een klein succesje van het water te bezichtigen. Een zware, met zandzakken beladen vrachtauto versperde daar vrijwel de gehele weg en op de dijk liepen wachten bij het gelige licht van stormlantaarns heen en weer. Eén gat was reeds met vijf auto-ladingen basaltblokken gedicht en vijftig meter verderop knabbelde het water opnieuw aan de buitenglooiing. Veel kwaad stichtte deze activiteit echter niet. De eb was alweer ingetreden en de wacht bleef paraat. Ook het gedeelte van Koehool naar Roptazijl hield zich – aldus de verklaringen van de wakers – opperbest. Wél was het water op enkele plaatsen over de dijk geslagen (als bewijs liet het een flink verzameling flessen, takken, planken en zelfs een rieten stoel op het wegdek achter), maar onrustbarend was de
toestand niet geweest. 
 
Een feit is echter, dat de dijken, hoewel men het er aan de buitenkant niet aan kan zien, door al het stormgewoel en de regen van de laatste dagen tot in de kern nat zijn geworden. ‘It wurdt op sa’n manier weake bôlle’, zei een deskundige. Met ‘weake bôlle’ kan men nu eenmaal geen opgezwiept water keren, zodat alles nog niet zo rooskleurig mag heten, als het op dit moment lijkt. Wanneer de elementen zich in de nabije toekomst van hun goede zijde laten zien, is alle leed spoedig geleden. Nog een paar aanvallen van hetzelfde kaliber als die van gisteren zal de dijk echter moeilijk kunnen weerstaan. Een weke massa is nogal gauw uit het veld geslagen.
Zo leverde de ‘reis van Roeda naar Ropta’ weinig feiten op. De Friese zeewering had hier bewezen tegen een stootje te kunnen. Ze had Friesland voor de zoveelste maal behoed voor een ramp. De Friezen hebben dit echter niet zo zonder meer genomen. Ze stonden voor, op en achter de dijk om hem in geval van nood bij te springen. De rust en de nauwgezetheid van de mannen die achter in de eenzame polders, door de gierende wind en de keiharde buien hun routes liepen, imponeerden. Trouwens, deze wakers in de nacht stonden ook weer niet alleen. In het gebouw bij de Grote kerk van Franeker zaten een kleine driehonderd in oliekleding gehulde mannen klaar om met de vijf autobussen, die op de Brede Plaats stonden geparkeerd naar de bedreigde plaatsen te rijden. Ze zaten gezellig bij elkaar en ze haalden zo nu en dan een hartversterking bij het buffet vandaan, maar ze waren met hun collega’s langs de kust paraat voor Frieslands veiligheid.


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten