Translate this site

vrijdag 2 maart 2012

Sjoukje en Huite Palstra

TZUMMARUM: Artikelen uit het archief van de Leeuwarder Courant. Deze keer uit de krant van 26 december 1969 al weer meer dan 30 jaar geleden. In dit artikel komt de negentigjarige tweeling Sjoukje en Huite Palstra aan het woord. Het is altijd leuk om Barradeelsters in de krant tegen te komen.

‘Wy ha noait de hân opholden, dêr ha wy foar skrept’

Vandaag is het koffiedrinken en gebak eten ten huize van de familie A.J. de Bruin in de Catsstraat te Franeker: de tweeling Sjoukje en Huite Palstra wordt negentig jaar. Zoals gebruikelijk is de vrouwelijke helft het spraakzaamst. De vieve Sjoukje vertelt opgewekt, dat ze vorige week pas het ziekenhuis in Harlingen heeft verlaten, waar ze voor onderzoek vier weken opgenomen is geweest. ‘It hat my dêr neat forfeeld. It wie der wol gesellich’. Ze hielp de zusters een handje bij het opmaken van haar bed en twee medepatiënten, die nogal moeite hadden met het eten, konden ook op haar hulpvaardigheden rekenen.

Zij woont in bij haar enige dochter Renske, die met A.J. de Bruins getrouwd is. Huite woont sinds jaar en dag in het Franeker rusthuis en verheugt zich over de aanstaande verhuizing van het oude tehuis in de binnenstad naar het splinternieuwe gebouw. Zijn gehoor heeft hem in de steek gelaten, maar hij ziet er welhaast blozend uit. Hij rookt met smaak kleine sigaartjes en heeft in vele dingen schik. Als je gezond blijft en een goed humeur behoudt, dan is oud worden geen bezwaar. ‘Wy ha noch in moaije âlde dei’, daar zijn broer en zuster het roerend over eens.

Sjoukje en Huite zijn geboren in Kootstertille, maar verhuisden spoedig naar Tzummarum , waar vader molenaarsknecht werd. Ze waren thuis met z’n vieren als kinderen en ruim was het natuurlijk niet. Na de schooljaren werd Huite boerenknecht en Sjoukje dienstmeisje, allebei op hetzelfde bedrijf. Zij verdiende veertig cent per week plus de kost. 

Huite zag spoedig kansen in Duitsland en ging daar in de mijnen werken. Hij kwam terug om met Minke Tichelaar te trouwen en werd toen opnieuw mijnwerker. Sjoukje probeerde in Zaandam haar geluk als dienstmeisje, keerde naar Franeker terug en trouwde met Hendrikus de Bruin. Het jonge paar kwam in Tzummarum te wonen en kosterde er, Duitsland trok hen ook en zo zagen Sjoukje en Huite elkaar in Duitsland terug. De beide gezinnen woonden in hetzelfde huis. Huite werkte ondergronds, Hendrikus er boven. Sjoukjes enige dochter werd in Duitsland geboren; het huwelijk van Huite bleef kinderloos.

Toen de Eerste Wereldoorlog naderbij kwam, keerden beide gezinnen naar Friesland terug. Huite trok naar de Limburgse mijnen en vervolgens naar Amsterdam, Sjoukje en haar man vestigden zich in Tzummarum. Huites vrouw overleed in 1930 en Huite wilde terug naar Tzummarum.  Sjoukjes man kwam in 1941 te overlijden. Broer en zuster trokken bij elkaar in. Sjoukje woont nu al een jaar of veertien bij haar dochter, en Huite is aan z’n vijftiende jaar in het rusthuis bezig. Ze zien elkaar geregeld ten huize van de familie De Bruin.

Twee mensenlevens in een paar regels afgedaan. Dat kan natuurlijk niet. Ze hebben zoveel meegemaakt. Sjoukje zou uren kunnen vertellen over de armoede, de Duitse jaren, de veertig jaren dat ze kosteres was in Tzummarum. Huite, die een half mensenleven onder de grond heeft verkeerd, kan met zijn verhalen boeken vullen. Maar Sjoukje formuleert kort en krachtig, waar het haar en haar broer altijd om begonnen is geweest: ‘Wy ha noait de hân ophâlde, dêr ha wy foar skrept’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten