TZUMMARUM: Artikelen uit het archief van de Leeuwarder
Courant. Deze keer uit de krant van 26 december 1969 al weer meer dan 30 jaar
geleden. In dit artikel komt de negentigjarige tweeling Sjoukje en Huite
Palstra aan het woord. Het is altijd leuk om Barradeelsters in de krant tegen
te komen.
‘Wy ha noait de hân opholden, dêr ha wy
foar skrept’
Vandaag
is het koffiedrinken en gebak eten ten huize van de familie A.J. de Bruin in de
Catsstraat te Franeker: de tweeling Sjoukje en Huite Palstra wordt negentig
jaar. Zoals gebruikelijk is de vrouwelijke helft het spraakzaamst. De vieve
Sjoukje vertelt opgewekt, dat ze vorige week pas het ziekenhuis in Harlingen
heeft verlaten, waar ze voor onderzoek vier weken opgenomen is geweest. ‘It hat my dêr neat forfeeld. It wie der wol
gesellich’. Ze hielp de zusters een handje
bij het opmaken van haar bed en twee medepatiënten, die nogal moeite hadden met
het eten, konden ook op haar hulpvaardigheden rekenen.
Zij
woont in bij haar enige dochter Renske, die met A.J. de Bruins getrouwd is.
Huite woont sinds jaar en dag in het Franeker rusthuis en verheugt zich over de
aanstaande verhuizing van het oude tehuis in de binnenstad naar het
splinternieuwe gebouw. Zijn gehoor heeft hem in de steek gelaten, maar hij ziet
er welhaast blozend uit. Hij rookt met smaak kleine sigaartjes en heeft in vele
dingen schik. Als je gezond blijft en een goed humeur behoudt, dan is oud
worden geen bezwaar. ‘Wy ha noch in moaije âlde dei’, daar zijn broer en zuster
het roerend over eens.
Sjoukje
en Huite zijn geboren in Kootstertille, maar verhuisden spoedig naar Tzummarum ,
waar vader molenaarsknecht werd. Ze waren thuis met z’n vieren als kinderen en
ruim was het natuurlijk niet. Na de schooljaren werd Huite boerenknecht en Sjoukje
dienstmeisje, allebei op hetzelfde bedrijf. Zij verdiende veertig cent per week
plus de kost.
Huite
zag spoedig kansen in Duitsland en ging daar in de mijnen werken. Hij kwam
terug om met Minke Tichelaar te trouwen en werd toen opnieuw mijnwerker.
Sjoukje probeerde in Zaandam haar geluk als dienstmeisje, keerde naar Franeker
terug en trouwde met Hendrikus de Bruin. Het jonge paar kwam in Tzummarum te
wonen en kosterde er, Duitsland trok hen ook en zo zagen Sjoukje en Huite
elkaar in Duitsland terug. De beide gezinnen woonden in hetzelfde huis. Huite
werkte ondergronds, Hendrikus er boven. Sjoukjes enige dochter werd in
Duitsland geboren; het huwelijk van Huite bleef kinderloos.
Toen
de Eerste Wereldoorlog naderbij kwam, keerden beide gezinnen naar Friesland
terug. Huite trok naar de Limburgse mijnen en vervolgens naar Amsterdam,
Sjoukje en haar man vestigden zich in Tzummarum. Huites vrouw overleed in 1930
en Huite wilde terug naar Tzummarum.
Sjoukjes man kwam in 1941 te overlijden. Broer en zuster trokken bij
elkaar in. Sjoukje woont nu al een jaar of veertien bij haar dochter, en Huite
is aan z’n vijftiende jaar in het rusthuis bezig. Ze zien elkaar geregeld ten
huize van de familie De Bruin.
Twee mensenlevens in
een paar regels afgedaan. Dat kan natuurlijk niet. Ze hebben zoveel meegemaakt.
Sjoukje zou uren kunnen vertellen over de armoede, de Duitse jaren, de veertig
jaren dat ze kosteres was in Tzummarum. Huite, die een half mensenleven onder de
grond heeft verkeerd, kan met zijn verhalen boeken vullen. Maar Sjoukje
formuleert kort en krachtig, waar het haar en haar broer altijd om begonnen is
geweest: ‘Wy ha noait de hân ophâlde, dêr ha wy foar skrept’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten